Tonio van Vugt /Portretfoto's: Natasja van Loon
De luistertest: Benjamin Herman
Hoe goed kent een artiest zijn helden? Welke mooie verhalen komen er los bij het horen van een favoriet nummer? En hoe goed is hij of zij op de hoogte van de stand van zaken in de muziek? In De luistertest is het ditmaal de beurt aan Benjamin Herman. Zowel Madness als Charlie Parker herkent hij na één noot en hij legt uit waarom. Hij koos bewust voor jazz en niet voor soul, heeft een zwak voor het zuchtje van Getz en begrijpt wel waarom de publieke omroep geen trek had in een Broodje Worst.

(Dit artikel komt uit de voorjaarseditie van Zone 5300. Koop 'm hier in de webshop, of neem een abonnement.)

Neerlands bekendste altsaxofonist Benjamin Herman (Londen,1968) had vorig jaar iets te vieren: het mede door hem opgerichte New Cool Collective bestond twintig jaar. In een volgepakte Melkweg lieten ze, in bigbandformatie en met behulp van gasten als Hans Teeuwen en Hans Dulfer, nog eens zien waar ze zo goed in zijn: een dampende mix van jazz, funk, ska, wereldmuziek en nog eens jazz. Naast veertien cd’s met ‘zijn’ band (hun nieuwste, Chin Chin, kwam eind vorig jaar uit) heeft Benjamin ook een enorme bak aan soloplaten, collaboraties en soundtracks op zijn naam. Hij kaapte ongeveer alle belangrijke Nederlandse muziekprijzen weg, én verwierf de titel Best Geklede Man van 2008. In zijn mobiel staan de telefoonnummers van Paul Weller en de legendarische Nigeriaanse drummer Tony Allen, maar sterallures lijken Benjamin vreemd. Tot voor kort had hij ook een eigen radioprogramma op Radio 6; tegenwoordig is hij echter als dj te gast in het programma van Winfried Baijens.

In zijn wisselwoning in de Jordaan (‘Mijn eigen etage wordt opgeknapt’) staan een portret van Louis Armstrong en het hoesje van The Sex Pistols’ God Save The Queen ingelijst naast elkaar. Cd’tjes liggen lukraak opgestapeld, maar zijn collectie pakken hangt netjes gesorteerd aan een rek. In zijn eenvoudige keukentje zet Benjamin een pot thee voor ons.

We beginnen makkelijk, met één van de bekendste saxofoonopeningen uit de popmuziek:
Madness - Night Boat To Cairo (1979)


Na één noot: ‘Hé, dit is Madness, One Step Beyond! Oh nee, Night Boat To Cairo. Ik riep iets te vroeg. Ik heb deze lp helemaal grijsgedraaid toen ik tien of elf was. Ik stond er als een gek op te dansen. Dit is een van de redenen waarom ik saxofoon ben gaan spelen. Door die ska-rage waren blazers weer helemaal hip. Daarvoor speelde ik drums. Ik had op de lagere school een bandje met mijn tweelingbroer Jonathan, en we deden ook skanummers als Swan Lake

Waarom ben je drums gaan spelen?
‘Ik was een buiig kind. Elke dag zat ik wel ergens over in. Op een gegeven moment dachten mijn ouders: laten we een drumstel voor hem kopen. Toen kon ik me een beetje uitleven en was het over. Dat heeft me destijds wel gevormd. Ik was helemaal gek van drumstellen, ik tekende de hele dag drumstelletjes. Maar mijn moeder moest me de hele tijd met dat drumstel naar repetities brengen. Ik heb het nog wel eens op de fiets geprobeerd, maar dat was niet echt eh... handig. Maar goed. Door die hele skabeweging rond Madness en The Specials kwamen mijn tweelingbroer en ik ook op het spoor van die ouwe Jamaicaanse dingen. Ik luister nog steeds met veel plezier naar labels als Studio One en Trojan.’

Heeft ska invloed gehad op jouw maníer van spelen?
‘Ja, zeker weten! Net als bepaalde Afrikaanse muziek waar blazers in voorkomen. Skasaxofonisten hebben een hele andere benadering, hoewel die geïnspireerd is op jazzsaxofonisten. Gasten als Ronald Alphonso en Tommy McCook waren eigenlijk jazzmuzikanten die die manier van spelen gebruikten voor hun eigen muziek. Dat vind ik heel interessant, dat je als Jamaicaan niet zo goed mogelijk probeert Art Blakey en The Jazz Messengers na te doen, maar met je kennis van die muziek zelf iets bedenkt. Dat er een bepaald soort flavour in zit. In Zuid-Afrika zitten veel goede jazzmuzikanten, maar de leukste muziek daar is toch wel dié waar je de Zuid-Afrikaanse cultuur doorheen hoort met haar typische harmonieën en ritmes.’

In welk opzicht heeft Nederland zijn eigen ‘flavour’ aan de jazz gegeven?
‘Die vraag houdt mij ook bezig. In de jaren 80 was het vooral de scene rond Misha Mengelberg, Han Bennink en Willem Breuker die daar zijn steentje aan heeft bijgedragen. Het is een gevoel voor humor en relativeringsvermogen dat in Nederlandse improvisatiemuziek zit: vergeleken bij de Amerikanen een vrijgevochten, alternatieve manier van improviseren.’

Toch had je in Amerika in de jaren 80 en 90 de scene rond The Knitting Factory en John Zorn. Daar zie ik een geestverwantschap met de Willem Breukers en Han Benninks.
‘Zeker, die New Yorkse muzikanten van die Downtown-scene geven ook toe dat ze heel erg door Han en Misha beïnvloed zijn. Er is ook een verschil tussen de Amerikaanse free jazz uit de jaren 60 en 70, en die van de jaren 80. Die eerste was echt een politiek statement – de free jazz van Archie Shepp had met Black Power te maken – maar in Nederland was dat al snel over, hier was eigenlijk niet heel veel om voor op de barricades te gaan staan. Dat is mijn indruk, hoor. Daarom heeft de Nederlandse geïmproviseerde muziek een andere benadering.’
The Jam – Beat Surrender (1982)


Benjamin gniffelt bij de eerste zanglijn. ‘Ja, dit is Paul, haha. The Jam. Leuk. Dit zetten mijn broer en ik ook keihard aan op onze slaapkamer, om op mee te springen en te dansen. Als jongetje stond ik vooraan bij The Jam. Ik vond het heel indrukwekkend, drie personen met zo veel energie. Ik heb ze in Paradiso gezien, ik denk in 1978. Paul is een waanzinnige muzikant en een ontzettend productieve schrijver. Superleuk dat ik hem later ook een beetje heb leren kennen. Een hele lieve vent.’

Had je jezelf de popkant op kunnen zien gaan?
‘Nou nee, ik kan niet zingen en ik schrijf ook niet echt liedjes. En saxofonist in de popmuziek vind ik een vreselijke positie om in te verkeren. De meeste toeters, om het zo maar te zeggen, zijn geen bandlid maar hitchen van band naar band. Dan ben je echt sessiemuzikant.’

Voelde je je geen sessiemuzikant toen je met Weller werkte?
'Nee, ik was gewoon helemaal in awe. Het was ook goed voor mij, ik werd er heel productief van. Die man is zo serieus over wat ’ie zelf maakt, dat was heel inspirerend. Maar in feite zat ik gewoon in zijn blazerssectie, en dat zou ik ook niet de rest van mijn leven willen doen. Maar ik ken genoeg getalenteerde muzikanten die dat wel willen, want dan kan je lekker overdag doen waar je zelf zin in hebt. Dat wilde ik koste wat het kost voorkomen, dat ik mijn dagen zou slijten met studiosessies en bruiloften en partijen.’

Dat is dan glorieus gelukt.
‘Nou, ik ben nog niet klaar, ‘t kan altijd nog misgaan, hèhè.’
Ian Dury & The Blockheads – Hit Me With Your Rhythm Stick (1978)


‘Ian Dury! Toen Sex & Drugs & Rock & Roll een hit was zong ik dat ook mee. Ik weet nog wel: van Wake Up And Make Love To Me kreeg ik een heel vreemd gevoel in mijn buik, maar ik had er helemaal geen associaties met een relatie bij. Die eerste lp New Boots And Panties heb ik helemaal grijs gedraaid. Een strakke band, die Blockheads, in het gareel gehouden door Chaz Jankel.’

Saxofonist Davey Payne bespeelt in Hit Me With Your Rhythm Stick twee saxofoons tegelijk.
‘Dat klopt, dat heeft ’ie gepikt van Roland Kirk, die dat echt heel goed kon. Daar kwam ik jaren later pas achter: iedereen die twee saxen tegelijk speelt kent dat van Roland Kirk.’

Wat betekende jazz voor jou op je twaalfde?
‘Nog niet veel, ik speelde nog geen saxofoon. Maar van mijn vader kreeg ik de lp Max Roach + 4 met Sonny Rollins, met daarop één nummer, Body And Soul, dat ik wel honderden keren heb gedraaid. Rollins speelde daarin op zijn tenorsax hele lage noten waar mijn speakers helemaal voevoe-voevoe-voe van deden, en dat vond ik geweldig. Dan zat ik tussen die boxen te wachten tot ’ie die lage bes ging spelen. Dat waren de eerste saxofoondingen waar ik helemaal wild van was.’
The Bar-Kays – Soulfinger (1967)


‘Wat is dit ook alweer?’ Benjamin zingt mee en luistert aandachtig.
‘Ik heb dit ook wel eens gespeeld, hoor. Het is Northern Soul, maar ik kan er niet op komen. The Bar-Kays? Ik ben nooit een verzamelaar geweest van soul. Ik moet het beter gaan checken, want dit is wél leuk. Ik heb wel soul en funk gespeeld, maar ik heb het voor mijn eigen ontwikkeling juist achter me gelaten. Ik vond dat – als puber en als conservatoriumstudent – altijd een beetje een zwaktebod van andere blazers. Jazz was dan te veel werk, en als je soul speelde kwam je veel eerder ergens aan de bak. Het klinkt ook al sneller “beter”. Jazz vond ik interessanter: ik kon platen keer op keer opzetten en dan ontdekte ik weer iets nieuws.’

Dan ga ik je kennis van alt- en tenorsaxofonisten maar eens testen.
‘Hahaha!’
lees verder »
1/2/3/4