‘Wat weet je over Tenorio?’, is de terugkerende vraag. Dit obscure genie verdween op een nacht tijdens een tournee door Argentinië. Was deze bescheiden, wat naïeve pianist slachtoffer van het militaire regime? Omdat hij lang haar en een baard had? Of omdat hij contact had met artiesten en andere als verderfelijk beschouwde sujetten? Werd hij inderdaad meegenomen in een Ford Falcon, het autotype dat werd gebruikt voor kidnappings, en later ondervraagd, of met andere woorden, gemarteld?
Het zoekende karakter van de film wordt treffend overgebracht in de animatiestijl, met over elkaar buitelende lijnen en kleurvlakken. Het hapert en rammelt, ook in de verhaallijn, maar dat past eigenlijk prima bij de muziek. Geweldig hoe de hinkelende noten worden geïllustreerd met een rijkdom aan details, van herkenbare platenhoezen en boekomslagen tot zelfs de correcte vingerzettingen bij de musici.
THEY SHOT THE PIANO PLAYER, regie: Fernando Trueba, Javier Mariscal. Met de stemmen van: Jeff Goldblum, Tony Ramos, Abel Ayala. Vanaf 19 april in de bioscoop.
(Deze recensie verscheen eerder in Zone 5300 nummer 133, winter 2023/2024)
Sf-fans houden van het consequent doorvoeren van allerlei gefantaseerde technologische details, ook al komen die soms knullig over. Zo zien we in Mars Express een totaal inefficiënte zwevende mobiele telefoon, terwijl de Franse animatiefilm zich afspeelt in 2200 wanneer de mensheid allang gezegend is met ‘mindspeaking’: telecommunicatie die zich in de hersens nestelt waardoor men gedachten uitwisselt zonder te spreken, zelfs in een groepschat.
In 2200 is de aarde veranderd is een ‘achterbuurt voor werklozen’ en verplaatst de elite zich naar de planeet Mars. Die is omgetoverd tot een tropische brainport, een soort Dubai meets Eindhoven. Detective Aline Ruby, een atletische blondine met een militair verleden, beweegt zich tussen beide werelden samen met haar partner en collega Carlos Rivera, een robot die een ‘backup’ is van een overleden agent. Aline en Carlos hebben iets van een komisch duo: terwijl Aline worstelt met haar alcoholverslaving, probeert Carlos telkens zijn eigen systeem te hacken om te ontkomen aan de wetten van de wispelturige techmiljardair Chris Royjacker, wiens bedrijf een monopolie heeft op de aansturing van androids.
De giftige cocktail van overheid, bedrijfsleven en technologie is een subthema van Mars Express. Maar bovenal is het een moordmysterie waarin Aline en Carlos belanden in de wereld van de vermiste Jun, die haar studie cybernetica bekostigt door haar eigen backup te prostitueren, tussen seksrobots met alle mogelijke combinaties van ledematen. Zo ontvouwt zich een briljant vormgegeven spiegelwereld vol wisseltrucs tussen mensen en androids, met de onderliggende vraag: wie is hier nu eigenlijk het meest humaan? En terwijl het zwierige lijnenspel en de zachte kleuren doen denken aan de strips van Moebius, doet de actie niet onder voor bejubelde anime’s als Ghost in the Shell.
MARS EXPRESS, Frankrijk/2023. Regie: Jérémie Perin. Met de stemmen van: Léa Drucker, Mathieu Amalric, Daniel Njo Lobé. Te zien op International Film Festival Rotterdam en vanaf 8 februari in de bioscoop.
(Deze recensie verscheen eerder in Zone 5300 nummer 133, winter 2023/2024)
Wat heeft de Spaanse striptekenaar Alberto Vázquez tegen eenhoorns? De op social media zo vlijtig rondge-meme-de fabeldieren worden zwaar de pan in gehakt in zijn lange animatiefilm Unicorn Wars. Het is dan ook geen film om teergevoelige kinderzieltjes mee te plezieren; waren zij al geschokt door de diermoorden in Bambi of The Lion King, dan gooit Vázquez er nog een schep bovenop, met bloedbaden die hun weerga niet kennen in de tekenfilmhistorie.
Het toverbos waarin de eenhoorns vertoeven in Unicorn Wars ligt nabij een legerkamp dat er bedrieglijk lieflijk uitziet: de cadetten zijn kleurrijke teddyberen (veel paars, veel roze) die ook tijdens de spijkerharde training verdacht zachtaardig doen tegen elkaar. De speren van de bewakers hebben omgekeerde hartjes als speerpunten. De strijdbare spreuk bij de toegangspoort luidt ‘Eer, pijn en knuffels’. Ondertussen zetten de kinderlijke berenstemmetjes een wel heel verontrustend strijdlied in: ‘De enige goede eenhoorn is een dode eenhoorn’.
Het duurt dan ook niet lang voordat de missie begint om de laatste eenhoorns van de aardbodem te vegen. Daarbij ontpopt het lichtblauwe teddybeertje van het peloton zich als een genadeloze querulant die alles op alles zet om de macht te grijpen. Met verve stort hij zich op de eenhoorn-massamoord, gesteund door de legerpredikant en diens valse berenbijbel. Achter de kakelbonte façade en het hysterische geweld is Unicorn Wars namelijk een scherpe, zij het wat voorspelbare satire op religie en machtspolitiek. De film is dus niet bepaald kindvriendelijk, maar wel leerzaam. En hoe zwaar de eenhoorn het ook te verduren krijgt, het blijft wel het meest heldhaftige wezen in het verhaal.
UNICORN WARS, Spanje/2022. Regie: Alberto Vázquez, te zien op Kaboom Animation Festival 2023, 24 t/m 29 maart in Utrecht en 30 maart t/m 2 april in Amsterdam, www.kaboomfestival.nl
Het verbeelden van draken, heksen en mystieke visioenen neemt Hokusai zo in beslag dat hij weinig oog heeft voor aardse zaken, hooguit een bezoek aan het bordeel. Zijn dochter en assistent, de Miss Hokusai uit de titel, wordt hier zo in meegesleept dat ze alleen nog lijkt te genieten wanneer er grote branden uitbreken in de stad. De leerlingen van de oude tekenaar proberen de neerwaartse spiraal te doorbreken, maar het gevoelsleven van Miss Hokusai wordt pas echt aangewakkerd door haar kleine zusje. Dit verwaarloosde nakomertje van meester Hokusai geniet ondanks haar blindheid met volle teugen van het leven; zelfs een onverwachte sneeuwbui of zeestorm kan haar pret niet bederven.
En zo zien we de twee zusjes gillend van plezier door ‘De grote golf van Kanagawa’ dobberen, nogal overdreven als je bedenkt dat deze beroemde Hokusai-prent de strijd van de mens tegen de onverbiddelijke natuur lijkt te verbeelden. Anderzijds is het juist de charme van Miss Hokusai dat het allesbehalve een historische biopic wil zijn maar vooral een ode aan de verlichtende kracht van beeldende kunst. Alleen de soundtrack slaat de plank mis; wie wil er nou foute jaren ’80-hardrock horen bij een prachtige animatie van een 19e eeuwse Japanse stad? Miss Hokusai kunt u hier vooralsnog alleen bekijken dankzij het Holland Animation Film Festival, dit weekend in Utrecht. Mocht u de voorstellingen gemist hebben dan is de import-dvd met Engelstalige ondertiteling binnenkort verkrijgbaar.
Je kan niet anders dan je laten meeslepen door Marona, een animatiefilm verteld vanuit het perspectief van een zwervende puppy. Allereerst is er die wervelende stijl van Damian, alsof ze bonte collages tot leven wekt. Vlakke waterverftekeningen krijgen diepte en gaan bewegen, overlappen met verfijnd penseelwerk en naïeve tekeningen in kleurstiften en potloden. Bij aanvang moest ik aan de Vlaamse stripreus Brecht Evens denken en verhip, zijn naam duikt op in de aftiteling als ‘graphic concept consultant & character designer.’ De veranderlijke stijl van Marona staat bij elke scène in dienst van de handeling; zo belandt het hondje Marona op een bouwplaats die vormgegeven is als een Mondriaan en in beweging komt als een oud computerspel. En de concrete mensenwereld verstrengelt met het abstract verbeelde, transparante geuruniversum van Marona. Die huppelt zodra ze onheil ruikt van baasje naar baasje: eerst een acrobaat, dan een bouwvakker en vervolgens een schoolmeisje dat op het punt staat om te puberen.
Het is niet alleen de stijl die je meesleept, maar ook de emotionele reis die het hondje doormaakt. Aan het begin is al duidelijk dat Marona op het asfalt zal sterven en toch komt dit noodlot hard aan, net als de heftige zaken die voorbijkomen. Ziekte, verwaarlozing, misbruik, relatieproblemen, verlatingsangst: volwassen thema’s in een film die voor de jeugd is gemaakt, afgaande op de wat lieflijk aangezette Vlaamse stemmen in de nasynchronisatie. Of Marona zal aanslaan bij de doelgroep wil ik niet garanderen, maar voor liefhebbers van avontuurlijke animatiefilms is het een must.
(Deze recensie verscheen eerder in Zone 5300 nummer 123, voorjaar 2020)
Vandaag besloot ik af te dalen in de Hel van het IFFR. Als ik binnenkom, naar links draai en de trap afdaal, neemt de spanning in mijn lijf toe. De meeste bezoekers zijn onwetend van de gruwelen die zich hier kunnen voltrekken, maar de oude rotten in het publiek kennen de risico’s en de geur van angstzweet laat zich niet negeren. Met een licht verhoogde hartslag loop ik naar voren. Ik kies een stoel langs het gangpad, schuif mijn tas onder de zitting en probeer te ontspannen. Cinerama 7, de zaal die met rood in mijn programmakrant gemarkeerd staat. Cinerama 7, de zaal waarbij je nooit weet of je het einde van de film zonder kleerscheuren haalt. Ci-ne-ra-ma ze-ven, waar zelfs de ijzervreters van het IFFR soms kruipend naar buiten gaan. In die zaal, Cinerama 7, bevind ik me.
Ik zag er ooit een Japanse film over twee tieners in het nachtleven van Tokio. Gefilmd met een mobiele telefoon, klonk het geluid alsof het in een andere zaal werd afgespeeld, schommelden de beelden tussen over- en onderbelicht en bestond het kleurpalet vooral uit tinten grijs. De hele produktie was gemaakt door en met amateurs en het verhaal liet zich samenvatten als een zich herhalende lus van metro in, metro uit, kroeg in, kroeg uit, waarbij de ene scène zich al snel niet meer liet onderscheiden van de andere. Deze uithoudingsproef duurde maar liefst twee onbegrijpelijke uren lang.
Maar de meest memorabele ervaring was misschien wel de zwart/wit film over voormalige arbeiders uit de ingestorte auto- en staalindustrie in Detroit. In het welkomstpraatje vertelde de maker dat deze omschrijving hem zeer verbaasd had, omdat het eigenlijk niet meer was dan bijeengeraapt restmateriaal. Dat hij daarvoor een ticket Rotterdam had gekregen amuseerde hem zeer. Daarop verliet hij met een of andere kutsmoes voor aanvang de zaal en ik wist dat we het voor de kiezen gingen krijgen.
Er werden vier fragmenten vertoond, die niets met elkaar te maken hadden en alle met een gefixeerde camera waren geschoten. Het eerste fragment liet een man zien die zijn auto aan het wassen was, gefilmd vanaf het dak van zijn auto. Twintig minuten lang, zagen we niets anders, dan een soppende man. In het tweede fragment zat een meisje naast een kaars, starend naar de vlam. Twintig minuten lang, bewoog er niets anders, dan een flikkerende vlam. Bij het derde fragment dacht ik dat mijn hersens vloeibaar door mijn neus naar buiten zouden lopen. Het vierde heb ik niet helemaal bewust meer meegekregen.
Een zwak en onsamenhangend applaus bevestigde na anderhalf uur het einde van de kwelling. Ik maakte de jongen naast mij wakker en nadat hij zijn hoofd verschrikt van mijn schouder had gehaald en een vochtige mondhoek had schoongeveegd, sprak hij de historische woorden: “Sorry hoor, maar dit was echt onmenselijk”. En daar kon ik niets tegenin brengen.
P.S.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik dit jaar geen enkele film in
Cinerama 7 heb gezien, maar mijn ervaringen zijn echt. (Al kan het zijn dat
ze in de loop der jaren iets fraaier zijn geworden dan de werkelijkheid.)
Ik kon niet aan de verleiding weerstaan om ze met jullie te delen.
Vele jaren geleden, toen ik voor de zoveelste keer in Cinerama 7 had zitten
afwegen of ik de film met een 1 of een 2 zou beoordelen, ben ik het
programma eens nader gaan bekijken. Ik kreeg het idee dat er een verband
bestond tussen de verwachtingen die de organisatie van een film had en de
zalen waarin hij werd gedraaid. (Alsmede het aantal keren en soms zelfs het
moment waarop een film werd gedraaid.) Daardoor kwam ik tot een theorie,
die zegt dat obscure titels een grote kans hebben om in Cinerama 7 te
belanden, één van de kleinste zalen van het festival.
Ik haast me te zeggen dat het verband zwak is en dat het slechts een
theorie betreft. Ik heb er ook pareltjes gezien, net als in alle andere
zalen.
J.D. Brinkley was een arts die, vlak na het opzetten van zijn praktijk in 1918, een remedie had ontwikkeld tegen impotentie door een geitentestikel te implanteren. Dit nieuws deed al snel de ronde en bezorgde Brinkley een bloeiende praktijk. Maar zijn ambities reikten verder. Hij begon als vierde in de VS een radiostation en zette de krachtigste zendmast van het land neer. Hij was de eerste die volkse muziek draaide (country), de eerste die derden volop gelegenheid gaf om op zijn station reclame te maken en de eerste die met een programma kwam waarin hij medische vragen van luisteraars beantwoorde. Maar bovenal gebruikte hij zijn station om zijn behandeling met de geitenbal te promoten.
De American Medical Association had een bloedhekel aan Brinkley. Ze beschuldigde hem van kwakzalverij en spande een zaak tegen hem aan. Ondanks een volle rechtszaal met voormalige patiënten die voor hem kwamen pleiten, wonnen de old boys van de AMA. Brinkley moest zowel zijn dokterspraktijk als zijn radiostation opdoeken. Het leek hem niet te deren. Hij besloot een gooi te doen naar het gouverneurschap van Kansas en gebruikte zijn vindingrijkheid voor een geraffineerde promotiecampagne. Al snel bleek dat hij ook als politicus een geduchte luis was in de pels van de gegoede burgerij.
Er valt nog veel en veel meer over Brinkley te vertellen. Documentairemaakster Penny Lane heeft naar eigen zeggen 7 jaar lang zitten graven in zijn verleden. En met een kleurrijk en ambitieus man als Brinkley, die niet bang was om nieuwe wegen te bewandelen en dat graag vol overgave deed, bleek er voldoende te ontdekken. Uitgangspunt was een biografie van Brinkley, geschreven door Clement Wood en uitgegeven door Brinkley zelf.
NUTS! is geen traditionele documentaire. Lane heeft illustratoren en zichzelf aan het werk gezet om de meeste anekdotes en dialogen te animeren. Daarmee bereikt ze bijna hetzelfde effect als Joe Sacco: Zodra je accepteert dat de personages en dialogen (nagenoeg) authentiek zijn, wordt de animatie levensechter dan een geënsceneerde scène met acteurs, omdat je daarbij toch altijd blijft beseffen dat het nagespeeld is. Ik zeg met opzet ‘bijna hetzelfde effect’, omdat de dialogen en stemmen meestal iets humoristisch hebben. Lane koos hiervoor omdat het bijna honderd jaar na dato vaak moeilijk was om feiten en fictie van elkaar te scheiden. Het pakt goed uit. De vele sappige anekdotes en urban myths hebben baat bij een knipoog.
NUTS! hapt al met al heerlijk weg. Je zult je verbazen, ergeren, verkneukelen en er om lachen. Maar Penny Lanes grootste verdienste is dat ze op zeker moment uit de losse pols een onverwachte draai geeft aan het verhaal. Daardoor wordt NUTS! meer dan een bonte verzameling anekdotes, maar leert de kijker ook nog iets over zichzelf. Knap staaltje!
NUTS!
(Penny Lane, VS 2016)
Nog te zien op vrijdag 5 februari om 21:45 in Cinerama 1
en op zaterdag 6 februari om 20:30 in LantarenVenster 2
De voorstelling wordt vertoond zonder
ondertiteling
The Dork, the Girl and the Douchebag wordt door het IFFR aangeprezen als een ander soort yakuzafilm. Een genre dat gekenmerkt wordt door erecodes, testosteron en (veel en spectaculair gefilmd) bloedvergieten, met yakuza in de rol van moderne samoeraï. The Dork is gespeend van dergelijke romantiek. Iets wat door het publiek wordt afgestraft met een matige beoordeling, maar dat is wat mij betreft onterecht.
De hoofdpersonages zijn kleine criminelen. Ze zijn straatarm, onsympathiek en slaan hun dagen stuk met drinken of erger. Ook de yakuza waar ze mee te maken krijgen zijn van alle charmes gespeend. Het zijn ordinaire hufters in sportbroeken en slechtzittende pakken, met een willekeurig kutkantoortje als hoofdkwartier. Het gaat ze niet om eer, maar om geld. De film begint met scènes in benauwde, louche ruimtes verlicht met tl-buizen. Door de snijdbare sigarettenrook wordt al het licht een troebele brei van vergrijsde kleuren. De ruimtes baden in het groen van een exit-lampje, het rood van een buitenreclame, of het geel van een aftandse barverlichting. Wie hoopte op de verkapte romantiek zoals we die gewend zijn bij films over georganiseerde misdaad, heeft duidelijk de verkeerde zaal gekozen.
Een belangrijk thema in de film is macht. ‘De sukkel’ intimideert de persoon die tijdens zijn sollicitatie tegenover hem zit. Maar als hij opnieuw zonder baan thuiskomt, krijgt hij de wind van voren van ‘het meisje’. Zij heeft wel een baan, maar is op haar werk net zo schuchter als ze thuis mondig is. ‘De klootzak’ woont nog bij zijn moeder. Hij bekt haar graag af. Tegen de yakuza is hij net zo stoer, maar na een flinke aframmeling wordt hij een stuk onderdaniger. Terwijl de yakuzabaas de klootzak een lesje leert wordt hij gebeld. Even later helpt hij zijn zoon uit de brand door zich te laten afbekken door diens baas. Macht is nooit een gegeven feit, maar hangt af van wie er tegenover elkaar staan.
Hoewel de film bij aanvang bijna amateuristisch overkomt, wordt gaandeweg duidelijk dat er wel degelijk goed is nagedacht over vorm en verhaal. Aan het begin van de film komt de klootzak dik in het krijt te staan bij de yakuzabaas. In een poging dit op te lossen trekt hij steeds meer mensen met zich mee de stront in. Het licht wordt gaandeweg harder, de beelden contrastrijker en de scènes duisterder. Het geweld neemt toe en wordt aan het eind zelfs onaangenaam om naar te kijken. De scène waarin de klootzak een fles op zijn hoofd kapot slaat is zonder special effects gemaakt. Het is net zo opgefokt en rauw als het er uit ziet. En dat geldt waarschijnlijk ook voor de latere martelscènes, waarin rake klappen worden uitgedeeld.
The Dork, the Girl and the Douchebag is inderdaad een ander soort Yakuzafilm. Niet stijlvol, niet fraai en niet bedoeld om geconsumeerd te worden met een bak popcorn op schoot. Wie wel eens de smerige en realistische kant van (georganiseerde) misdaad wil zien, in plaats van de gebruikelijke pornografische verheerlijking, zal waarschijnlijk niet teleurgesteld zijn.
The
Dork, the Girl and the Douchebag
(Okuda Yosuke, Japan 2015)
Nog te zien op zaterdag 6 februari in LantarenVenster 2
In 1982 besluiten drie 11-jarige jongetjes om een exacte remake te maken van Raiders of the Lost Ark. Het begint als een project in de zomervakantie. In de achtertuin worden wat decors gebouwd en de eerste scènes gedraaid. Maar al snel breiden de decors zich uit naar de kelder van het huis en worden er broers en vrienden ingezet voor de bijrollen. Eén zomervakantie blijkt niet genoeg. De drie zijn er op gebrand om de film te voltooien, dus wordt ook de volgende zomervakantie er aan opgeofferd. En hier begint het interessant te worden. Want de ambities van de drie lopen zo hoog op, dat kosten noch moeite worden gespaard om hun droom te verwezenlijken. De moeder van één van hen is niet veel thuis, dus wordt de woonkamer geannexeerd om een set op te bouwen. Maar met één set maak je geen film, dus gaan uiteindelijk alle kamers voor de bijl. De special effects doen ze zelf. Als de regisseur zichzelf in brand steekt met benzine en het blussen niet loopt zoals gepland, grijpen de ouders in en ligt de produktie lange tijd stil. Er wordt een compromis bereikt: Eén van de vaders zal supervisie voeren. In de documentaire, zien we hoe deze vader het gebruik van vuur niet tempert, maar het liever in ‘goede banen’ leidt. Terwijl de volledige kelder al in lichterlaaie staat, horen we een mannenstem buiten beeld zeggen: “Die hoek kan nog wel wat meer gebruiken!”. Waarop iemand een emmer benzine in de hoek dondert met het verwachte resultaat. “Ja, dat is beter”, zegt de man tevreden.
Het is zomaar een voorbeeld. Fragmenten van mislukte scènes en restmateriaal laten een blinde toewijding en veel meer van dit soort roekeloze acties zien. In de interviews waarmee de documentaire gelardeerd is, vraagt men zich regelmatig af hoe het toch kan dat het huis nooit is afgefikt en dat er niemand ooit gewond is geraakt. Of ja, toch wel, maar dat was de maker zelf dus dat telt niet echt mee.
In 1989, na zeven jaar noeste arbeid, was de koek op. Op de vliegveldscène na, die te moeilijk en te gevaarlijk werd gevonden, was de film klaar. De video werd vertoond, gedupliceerd, verspreid en de vrienden gingen uit elkaar. Einde verhaal. Totdat de film op een festival werd vertoond, georganiseerd door Ain’t It Cool News oprichter Harry Knowles. De video werd opgezet om een gat op te vullen. Maar toen hij halverwege ruw werd onderbroken om plaats te maken voor de wereldpremière van The Lord of the Rings: Two Towers, gaf het publiek luidkeels te kennen dat ze Raiders wilden afkijken. Wie de documentaire Raiders: The Story of the Greatest Fan Film Ever Made bekijkt, snapt deze verontwaardiging volkomen. De beelden uit de film, opgenomen op video, zijn naar huidige maatstaven abominabel, maar boven alles fascinerend, inspirerend en enthousiasmerend.
Harry Knowles en zijn vriend Eli Roth zochten uit wie de makers waren, brachten de voormalige vrienden weer bij elkaar en wisten ze te overtuigen om die laatste scène te maken. In de documentaire zien we stukken uit de film, restmateriaal en interviews met de makers en andere betrokkenen (zoals ouders). En we zien de queeste van de drie (inmiddels) veertigers, om hun film meer dan 30 jaar na aanvang, alsnog te voltooien. En als mij één spoiler wordt gegund: Ook dat is niet van roekeloze acties gespeend.
Raiders:
The Story of the Greatest Fan Film Ever Made
(Tim Skousen/Jeremy Coon, VS 2015)
Nog te zien op donderdag 4 februari om 21:45 in LantarenVenster 1
De film wordt vertoond zonder ondertiteling
Korte tijd geleden ben ik samen met Guus van Sonsbeek begonnen met het uitgeven van stripboeken. Niet dat er de laatste jaren te weinig stripboeken verschijnen, maar wij hebben het stoutmoedige idee opgevat dat er nog een heleboel aspirant lezers te winnen zijn voor strips met een boodschap. Zo ontstond soul food comics. Om ons fonds een eigen smoel te geven en hopelijk ook niet-striplezers aan te trekken, hebben we besloten ons de eerste tijd te profileren met non-fictie en (auto)biografieën. Binnenkort verschijnt Ontaard verklaard, na Supercrash ons tweede boek. Het is een autobiografisch verhaal over (kinder)misbruik. Wat het zo goed maakt, is dat de maakster haar geval niet op zichzelf bekijkt, maar een verband legt met een mentaliteit in onze samenleving, die bepaald dat we aan mannen en vrouwen verschillende eisen stellen. Sinds ik dat boek gelezen heb, bekijk ik de wereld met andere ogen. Niet dat ik erg naïef was (hoop ik), maar ik ben toch weer net iets alerter. Vandaar dat mijn aandacht getrokken werd door de Argentijnse documentaire Las Lindas, vrij vertaald: de schoonheden.
De Argentijnse maakster Melisa Liebenthal is midden twintig en één van vijf vrouwen die al sinds de lagere school hechte vriendinnen zijn. Toen de pubertijd zich aandiende, begon ook de zoektocht naar de eigen seksualiteit. Maar terwijl dit de andere vier ogenschijnlijk makkelijk afging, begon voor Melisa de worsteling met haar eigen lichaam. Ze was er namelijk van overtuigd dat ze niet aantrekkelijk was en geen man haar ooit leuk zou vinden. In al haar puber-zijn wilde ze ook niet meer lachen op foto’s, eigenlijk wilde ze helemaal niet meer voldoen aan een opgelegd ideaalbeeld. Dat leverde een onophoudelijke stroom commentaar op van de buitenwereld.
Nu, ruim 15 jaar nadat de eerste vriendschappen gesmeed werden, pakt ze de foto’s van hun jeugd erbij en gaat ze op bezoek bij haar vriendinnen om terug te blikken op die tijd, op de ontluikende seksualiteit en de verschillen tussen de vijf meiden. Melisa filmt dit uit de hand, met altijd de camera op ooghoogte. Er is nauwelijks in de scènes gesneden: Vergissingen, extreme close-ups, wilde camerabewegingen, in- en uitzoomen… het zit er allemaal in. Het is een heel intieme manier van filmen, als kijker voel je je deelgenoot van de vriendenclub. Dat wordt nog eens versterkt door de openhartige en zeer persoonlijke gesprekken. De vrouwen worden immers gefilmd door hun beste vriendin en daardoor lijken ze (op één na) geen gêne te hebben. Het is een uitermate sprankelende, geestige, maar ook inzichtelijke documentaire geworden. Grappig genoeg zijn de vriendinnen het over vrijwel alles roerend eens, ongeacht hoe gelukkig ze met hun eigen uiterlijk en seksualiteit waren en zijn. Ongeacht ook, hoe de buitenwereld naar ze keek en kijkt. Eén ding wordt in ieder geval duidelijk: in Argentinië spelen deze zaken nog een grotere rol dan bij ons.
Las
Lindas
(Melisa Liebenthal, Argentinië 2015)
Nog te zien op dinsdag 2 februari om 18:30 in Pathé 7
Misschien heb je er wel eens een gelezen: zo’n ronkend artikel over het naderend einde van de strip. De verslaggever in kwestie heeft meestal in de jaren ’90 voor de laatste keer voet in een stripwinkel gezet. Hij vond een winkelier bereid om te beamen dat er geen goede strips meer worden gemaakt, dat striplezers een uitstervende diersoort zijn geworden en vroeger sowieso alles beter was. De belangrijkste reden voor deze misère is een fenomeen dat de fundamenten van onze menselijke beschaving schijnt te bedreigen: de jeugd leest niet meer! Nou wil het feit dat ik al ruim tien jaar in een stripwinkel werk en ik moet zeggen dat deze theorie een aardig eind verwijderd is van onze praktijk. De jeugd leest wel degelijk, maar dan vooral comics en manga. Strips die de gemiddelde vijftiger niet als strip herkent. Scholieren en studenten komen het liefst met een aantal vrienden tegelijk, zodat ze elkaar kunnen adviseren over de toppers van dat moment. En om gelijk nog maar een vooroordeel naar het kerkhof te verwijzen: bijna de helft van hen zijn meiden. Wat mij af en toe wél verontrust is de grote populariteit van bubblegum-vermaak.
Ik groeide op in de jaren ’80. Een periode waarin het monopolie van humoristische en avonturenverhalen doorbroken werd door verhalen met een maatschappelijke betrokkenheid. Het medium werd daarvoor beloond met een snel groeiende, enthousiaste lezersschare, waaronder ikzelf. Sindsdien heb ik die interesse voor auteursstrips - zoals ze toen nog heetten - altijd geassocieerd met het proces van volwassenworden en het verbreden van je horizon, een interesse die afwezig lijkt te zijn bij verreweg de meeste jongeren bij ons in de winkel. Als men de problemen in de wereld al te lijf wil gaan, dan liever met superkrachten dan met oprechte maatschappelijke betrokkenheid, zo lijkt het.
Maar vier weken geleden vroeg de dochter van een vriendin, of ze een keer mee mocht naar het IFFR en gisteren stapte ik in de trein met twee 16-jarige meiden. Tot mijn verbazing wilden ze Sayonara en Las Lindas zien: de eerste apocalyptisch verhaal over identiteit in een verkruimelende maatschappi, de tweede een persoonlijke, intiem gefilmde documentaire over genderkwesties. Niet bepaald bubblegum-vermaak en toch hebben de twee intens genoten van deze dag. Ik ook en zelfs dubbel, want niet alleen mocht ik mijn enthousiasme voor het IFFR met deze meiden delen, ik moest tot mijn tevredenheid concluderen dat ook míjn theorie - die van een ongeïnteresseerde bubblegum-generatie - niet overeenkwam met de praktijk.
Men and Chicken (Anders Thomas Jensen, 2015)
Wie na het zien van de serie Hannibal of films als Jagten denkt dat Mads Mikkelsen alleen maar serieuze, intense rollen kan spelen, zal na het bekijken van Men and Chicken zijn mening drastisch moeten herzien. Als de compleet geflipte, zich constant afrukkende Elias vertrekt Mikkelsen met zijn eveneens merkwaardige broer Gabriel (David Dencik) naar het Deense eiland Ork om op zoek te gaan naar hun biologische vader. Die blijkt zich achter constant gesloten slaapkamerdeuren te bevinden in een vervallen landhuis, waar Elias en Gabriel ook een drietal hyperagressieve halfbroers aantreffen die nog veel gekker zijn dan zij. Een enorme hoeveelheid bizarre kippen (“om op te oefenen voor als er hier ooit meisjes langskomen”) is het startpunt voor een onderzoek naar hun familiegeschiedenis. En die blijkt krankzinniger dan gedacht. De samenwerking tussen regisseur Jensen en Mikkelsen (na onder andere The Green Butchers en Adam’s Apples) levert wederom een geslaagde zwarte komedie op met een meer dan bevredigende conclusie. Hoe compleet van de pot gerukt die dan ook mag zijn.
High Rise (Ben Wheatley, 2015)
De cultroman High Rise van J.G. Ballard opent met het hoofdpersonage Robert Laing die terugdenkt aan de gebeurtenissen die ertoe hebben geleid dat hij nu zijn hond aan het roosteren is op het balkon. Het zet meteen de toon voor een boek dat lange tijd onverfilmbaar werd geacht, maar het is regisseur Wheatley verdomd goed gelukt. De film opent net als het boek en spoelt dan drie maanden terug naar het moment dat Laing (Tom Hiddleston) zijn intrek neemt in een hypermodern flatgebouw in het Londen van de jaren ’70. Het gebouw is een levende afspiegeling van de sociale klassen: de superrijken wonen in de penthouses terwijl het ‘mindere’ volk zich daaronder ophoudt. Het leidt langzaam maar zeker tot irritaties die zich eerst uiten in kleine schermutselingen, maar hoe langer hoe meer de kant opgaan van een letterlijke - en bloederige -klassenoorlog. Wie het eerdere werk van Wheatley heeft gezien (Kill List, Sightseers) kent de voorliefde van de regisseur voor een combinatie van inktzwarte humor en bruut geweld en dat serveert hij in High Rise met verve. Bovendien heeft hij ditmaal de beschikking over bekendere acteurs (o.a. Jeremy Irons en Sienna Miller) die met overduidelijk plezier hun karakters naar de rand van de waanzin spelen.
11 minutes (Jerzy Skolimowski, 2015)
De Poolse regisseur Jerzy Skolimowski beleefde zijn grootste faam in de jaren ’80 met films als Moonlighting en The Lightship. Sindsdien werd het betrekkelijk stil, al dook hij bij tijd en wijle als acteur op in kleine bijrollen (Mars Attacks!, Eastern Promises). Met het nihilistische 11 Minutes komt de nu 77-jarige cineast sterk terug, al zal deze stijl-oefening niet iedereen kunnen bekoren. Zomaar een dag in Warschau. Een doorgesnoven drugskoerier, een oversekste Hollywood regisseur, een jaloerse echtgenoot, een ex-criminele hotdogverkoper… het zijn slechts een paar karakters die gedurende een periode van 11 minuten worden gevolgd. Ze kennen elkaar niet en hun levens lijken volstrekt niet met elkaar verbonden. In razendsnel gemonteerde episodes weeft Skolimowski de (niet altijd even interessante) verhaallijnen door elkaar en laat ze afstevenen op een kruispunt waar alles samenkomt. Puur inhoudelijk heeft 11 minutes misschien niet veel om het lijf, maar het is de technische bravoure die de aandacht erbij blijft houden tot en met de laatste - zeer memorabele - scenes.
Full Contact (David Verbeek, 2015)
Een half jaar geleden stond het lege, frustrerende leven van een getraumatiseerde dronepiloot al centraal in Andrew Niccol’s Good Kill. Maar waar Ethan Hawke’s karakter zijn trauma wist te verwerken in een mooi afgeronde Hollywood conclusie, kiest David Verbeek een lastiger weg in Full Contact. Ook hoofdpersoon Ivan (Gregoire Colin) brengt zijn dagen door in een Amerikaanse container met een joystick in de hand. En ook hier gaat het mis. Na het per ongeluk opblazen van een school vol kinderen knapt er iets in het hoofd van de Fransman en zijn daaropvolgende reis naar ‘genezing’ zal voor veel kijkers lastig te verteren kost zijn. Begeleid door de minimalistische score van Tindersticks’ David Boulter is er voor deze film dus het nodige geduld vereist, zeker in het dialoogloze middenstuk. Maar wie dat geduld kan opbrengen, heeft met Full Contact een originele variant te pakken op het thema van de getraumatiseerde soldaat.
D'Ardennen (Robin Pront, 2015)
Na een mislukte overval draait Antwerpse Kenny (Kevin Janssens) vier jaar de bak in, terwijl zijn ontsnapte broer Dave (Jeroen Perceval) het in die tussentijd aanlegt met Kenny’s vriendin Sylvie en probeert op het rechte pad te blijven. Als Kenny vrijkomt blijkt het door zijn agressieve karakter knap lastig om de draad weer op te pakken. De steeds sterker wordende spanningen tussen de twee broers leiden dan ook langzaam maar zeker tot een onvermijdelijke gewelddadige climax.
Gedurende een groot deel van de eerste helft van Robin Pront’s sterke regiedebuut D’Ardennen lijkt het er nog op dat we hier in een typisch zwaarmoedig kitchensink drama verzeild zijn geraakt over een dysfunctionele Vlaamse familie. Er wordt veel somber gezwegen en aan keukentafels gezeten, terwijl de frietwalm bijna van het scherm afkomt. Gelukkig loodst Pront de film met zelfverzekerde hand naar een erg verrassende tweede helft met overduidelijke invloeden van de gebroeders Coen en Tarantino. Want geef toe: als een film eindigt met een shoot-out in een provisorisch cocaïnelab in de bossen waar op hol geslagen struisvogels doorheen rennen, verdient dat op zijn minst een enorme originaliteitsprijs.
Animatietip:
NUTS! (Penny Lane, 2015)
In de jaren ’20 van de vorige eeuw bestond er nog geen Viagra, maar impotente mannen waren er genoeg. De geanimeerde documentaire Nuts! vertelt het ware, ongelofelijke verhaal van dokter John Brinkley die claimde in zijn praktijk in een klein stadje in Kansas impotentie te kunnen genezen door middel van een transplantatie van geitentestikels. Het legt Brinkley geen windeieren, mede door zijn agressieve reclametechnieken via radio en direct mail. Miljoenen dollars stromen binnen en het is dan ook een kwestie van tijd voor medische instanties uit wrevel hun vizier op de wonderdokter richten. In zes - voor het grootste deel geanimeerde- episodes schetst Lane met veel authentiek beeldmateriaal een portret van een opzienbarend figuur uit de voetnoten van de Amerikaanse geschiedenis. Is Brinkley een charlatan? Een pionier? Het antwoord wordt hoofdstuk na hoofdstuk onthuld tot een laatste akte die zich kan meten met de beste rechtbankthrillers. De grootste vraag die na de aftiteling overblijft: Waarom is deze kleurrijke man nooit eerder het onderwerp geweest van een film? Nuts! zal waarschijnlijk niet in de bioscoop te zien zijn, dus op naar Rotterdam!
Het International Film Festival Rotterdam loopt nog tot 7 februari. Informatie over aanvangstijden en locaties op www.iffr.com.
Naast maar liefst negen programma’s met gevarieerde animated shorts zijn er de nodige thematische programma’s te zien (o.a. Political Animated Shorts, Dutch Delights, Arab Spring And Fall), en enkele lange fims. Opvallend is dat in die laatste categorie lijnanimatie helemaal terug is: Long Way North (Rémi Chayé, 2015), het door Salma Hayek geproduceerde Kahlil Gibran’s The Prophet (Roger Allers, 2014) en April and the Extraordinary World (Christian Desmares en Franck Ekinci, 2015). Die laatste, winnaar van de Cristal Award in Annecy, is gebaseerd op de wereld van striptekenaar Jacques Tardi. De meester had zelf een hand in de art direction, waarmee in elk geval verzekerd is dat de film een stuk dichter bij de sfeer van zijn strips ligt dan Luc Bessons Isabelle Avondrood-verfilming uit 2010. (De film wordt zondag overigens ingeleid door ondergetekende.)
Bij een festival horen ook gasten en lezingen. Onder de verzamelnaam The Art Of... geven o.a. Disney-EFX-animator Eric Daniels, animator Johnny Kelly en filmmaker Tomm Moore (o.a. Kahlil Gibran’s The Prophet) acte de présence. Uit eigen land komen o.a. Job, Joris & Marieke en Harrie Geelen aan het woord. Die laatste heeft een grote staat van dienst als scenarist, animator en regisseur bij de Toonder Studio’s, maar bij veel veertigers heeft hij vooral naam gemaakt als schrijver van de legendarische televisieserie Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer? En dan hebben we het nog niet gehad over het optreden van Sonja van Hamels nieuwe band The Leonids op vrijdagavond, die er hun debuutplaat zullen spelen - uiteraard met Van Hamels legendarische live-animaties.
Speciale vermelding verdient Midnight Madness op de vrijdagavond. Daarin worden de animaties die het daglicht niet kunnen verdragen (lees: te slecht of te weird - en vaak allebei - voor selectie) in één ruk op het argeloze publiek losgelaten. Hoewel, argeloos? Inmiddels weten de liefhebbers wel wat ze kunnen verwachten tijdens dit hoogte- annex dieptepunt van het festival: wat te denken van misvormde abortussen die de huizen van jonge gezinnetjes binnendringen om te komen spelen met hun broertjes en zusjes (in het Kroatische Why Did They Come By Train)?
KLIK! slaagt er als een van de weinigen ook in om het afstandelijke en aan allerlei huisstijlregels gebonden EYE een festivaluitstraling te geven, met installaties en activiteiten die door het hele gebouw te vinden zijn. Zo is er de Oculus Rift-installatie in de foyer, dat op de KLIK!-website wordt aangeprezen met: "Immerse yourself in virtual reality and experience new possibilities for animated storytelling. You’ll have the chance to experience a variety of projects on the Oculus Rift, ranging from music videos to seemingly endless worlds waiting to explored, from 360 degree stories to being right in the middle of scenes from films like Spirited Away and My Neighbor Totoro."
KLIK! Amsterdam Animation Festival
27 oktober t/ 1 november, Eye
www.klik.amsterdam
Die Noors-Zweedse rivaliteit vormt de achtergrond van Underdog, maar is in feite van geen enkel belang: de film had zich net zo goed in Amsterdam of Parijs kunnen afspelen. Hoe dan ook, het verhaal is dat van Dino, een Zweedse tomboy met een alcoholprobleem, die als oppas in een tijdelijk moederloos Noors gezin terecht komt. Ze krijgt iets met de papa, waarna de hele situatie knap ingewikkeld wordt zodra de mama weer terugkomt uit Afrika. Sandahl heeft van dit gegeven heel vaardig een licht verteerbare en volkomen voorspelbare film gemaakt, waarvan je het obligate einde al ver voor de obligate bedscène ziet aankomen. Het enige wat de film een beetje de moeite waard maakt is hoofdrolspeelster Bianca Kronlöf (die er een beetje uitziet als het jongetjeszusje van de momenteel in Amerika doorbrekende Zweedse Alicia Vikander) van wie we vast nog meer gaan zien. Maar dan hopelijk in een wat minder brave film dan Underdog.
Ava (de beeldschone Alicia Vikander) heet de robot in kwestie, een creatie van genie/internetmiljardair Nathan Bateman (Oscar Isaac) die zich voor zijn research heeft teruggetrokken in een afgelegen ondergronds lab. Om zijn androïde te testen nodigt Bateman programmeur Caleb (Domhnall Gleeson, underwhelming as always) uit om een week met hem en zijn robot door te brengen. Wat volgt is een schaakspel tussen de drie hoofdpersonen wier ware beweegredenen pas op het einde duidelijk worden.
Garland koos voor zijn eersteling wijselijk de beproefde methode van één locatie met een beperkt aantal personages en met die locatie zit het in elk geval goed. De schitterende production design geeft het geïsoleerde complex van Bateman een passende Kubrickiaanse, claustrofobische sfeer, maar de personages (en het verhaal) doen de machine aan alle kanten kraken. De sessies tussen Ava en de volstrekt oninteressante Caleb zijn niet meer dan een saaie, uitgesponnen variant op de Voight-Kampf-testscènes uit Blade Runner en Isaacs personage komt meer over als een kinderlijke alcoholist dan als een geniale mad scientist. Garland de schrijver zit te vaak op de stoel van Garland de regisseur, met als resultaat dat te veel plotelementen worden voorgekauwd, terwijl andere interessante ideeën over bijvoorbeeld het potentiële gevaar van internetzoekmachines even worden aangestipt maar vervolgens niet worden uitgewerkt. Het meest jammere is echter dat er gewoonweg te weinig wordt overgelaten aan de fantasie van de kijker, met als voornaamste voorbeeld een ongeloofwaardige zelfmutilatiescène. Ex Machina scoort zo een dikke voldoende op het gebied van stijl, maar inhoudelijk zakt het geheel na een voorspelbare finale toch onherroepelijk door het ijs.
Ex Machina is als onderdeel van het 'We Love Robots'-programma nog te zien op Imagine (en bezet daar vooralsnog de eerste plaats in de Silver Scream Award) en draait vanaf 30 april in de Nederlande bioscopen