Gekleurd glas en klatergoud
Naslagbladerboek archiveert niet-bestaande kunstenaars uit de wereldliteratuur
Als jong dichter schoof Remco Campert graag aan in het gezelschap van
de Cobra-schilders. De hoop dat ze in hun gesprekken de geheimen van
het scheppingsproces uit de doeken zouden doen, vervloog al snel. Hun
onderlinge conversatie beperkte zich tot praktische aanbevelingen als:
"Lekker kwastje!" Ondanks die aardse instelling hebben kunstenaars
in de literatuur al eeuwenlang het imago van hemelbestormers. Koen
Brams bracht een bont gezelschap van die schilderende en beeldhouwende
romanpersonages samen in zijn 'Encyclopedie van fictieve kunstenaars':
454 bladzijden aangenaam nutteloze eruditie, die door niet minder dan
elf registers kan worden ontsloten. Onduidelijk blijft echter wat de
samensteller precies onder een 'fictieve kunstenaar' verstaat: de ik-persoon
uit 'Turks Fruit' is opgenomen onder de naam "N.N. (Meester van Het
Moedergeluk)", waarbij de toevoeging "(actief in Nederland in het midden
van de 20ste eeuw)" de indruk versterkt dat de hele encyclopedie een
uit de hand gelopen studentengrap is. De naamloze beeldhouwer uit 'Turks
Fruit' mag dan een romanpersonage zijn, het oeuvre bestaat wel degelijk
want Wolkers beschrijft zijn eigen sculpturen en assemblages. Anderzijds
zijn er in de literatuur ook verhalen te vinden zoals 'De schilder
Godfried Schalcken' van J.S. Lefanu, waarin de hoofdpersoon afgezien
van de naam hoegenaamd niets met het overeenkomstige historische personage
uitstaande heeft. De grens tussen fictie en realiteit is moeilijk te
trekken. Voor de encyclopedie zijn er 250 lemmata uit alle uithoeken
van de wereldliteratuur bij elkaar gesprokkeld. De keuze is nogal willekeurig
uitgevallen. Ik miste het boek dat als ficitieve kunstenaarsbiografie
wat mij betreft onovertroffen is, de monumentale roman 'De vivisector'
van de Australische Nobelprijswinnaar Patrick White. Ach, wie met de
neus op de grond naar interessante torretjes en kevers zoekt, ziet
een olifant gemakkelijk over het hoofd. Meeslepende lectuur is deze
alternatieve kunstgeschiedenis niet. Het is vooral een bladerboek.
Dat hoeft geen bezwaar te zijn, want elke encyclopedie blijft grotendeels
ongelezen. Zeker als het, zoals in dit geval, gaat om een naslagwerk
dat uitsluitend fictieve kennis bevat, een grot van Ali Baba die volledig
met gekleurd glas en klatergoud is gevuld. Het interessante van deze
'Encyclopedie van fictieve kunstenaars' is dan ook niet de keuze van
de opgenomen kunstenaars of de schoolse opstelletjes die aan hen zijn
gewijd, maar de opvattingen die daarachter steken. Het boek beschrijft
de periode van 1605 tot heden, en elk van die eeuwen heeft zijn sporen
nagelaten: de 17de-eeuwse voorliefde voor rariteitenkabinetten, de
18de-eeuwse drang tot verzamelen en catalogiseren, de 19de-eeuwse voorliefde
voor het tragisch heldendom van de kunstenaar en, vooral, de 20ste-eeuwse
theorieën over het immateriële karakter van de kunst, waarbij
het idee belangrijker is dan de uitvoering. 'De Encyclopedie van fictieve
kunstenaars' is een conceptueel kunstwerk op zich, waaraan geen kwastje
te pas is gekomen. De samensteller heeft zichzelf de teleurstelling
van Remco Campert bespaard door de kunstenaar overbodig te maken. Of
dat boeiende kunst oplevert, is natuurlijk de vraag.
(Pieter van Oudheusden)
(Pieter van Oudheusden)